Er was een tijd dat telefoonverbindingen nog manueel werden gelegd door een telefoniste, waarna steeds meer werd geautomatiseerd en de telefoonlijn uiteindelijk zelfs werd gebruikt om te internetten. De afgelopen honderd jaar heeft de achterliggende beltechnologie grote wijzigingen ondergaan. Wij beschouwen het in vogelvlucht en tonen aan hoe sterk de beltechnologie is gewijzigd.
Patchpanelen en manuele verbindingen
In de oude telefooncentrales gebeurde alles nog manueel. Men belde dan naar de telefooncentrale en men kwam er bij een telefonist uit die vervolgens de verbinding tot stand bracht. De telefonisten hadden werk zat, want in 1915 waren er in Nederland al 75.000 abonnees aangesloten. De zogeheten Naamlijst voor den Telefoondienst telde toen 754 pagina’s.
In de telefooncentrale maakte men gebruik van de voorloper van een patchpanel. Een patchpanel of een patchpaneel is een paneel waarop heel veel aansluitbussen aanwezig zijn om zo tijdelijke of permanente verbindingen te maken. Op de website Serverkast.com lees je meer over dergelijke panelen, maar voor de telefonist was het in ieder geval kinderlijk eenvoudig: door de juiste aansluiting te maken, werden twee telefoonlijnen met elkaar verbonden. Deze verbinding werd manueel gelegd. Na het telefoongesprek verbrak de telefonist de verbinding handmatig.
Elektromechanische schakelaars en kiesschijven
Op sommige plaatsen werden de verbindingen nog tot in de eerste helft van de jaren zestig met de hand gelegd, maar op andere plaatsen maakte men al veel eerder de overstap naar een automatische centrale. Daarbij maakte men gebruik van een kiezer, een elektromechanische schakelaar. Met behulp van een kiesschijf zond men stroomimpulsen naar de centrale en werd automatisch de juiste verbinding gelegd.
In ons land werd de eerste automatische centrale in 1925 in Haarlem geïntroduceerd. Stap voor stap werden meer telefooncentrales geautomatiseerd en kwamen telefonisten zonder baan te zitten. Met het dorp Warffum werd het automatisatieproces in 1962 definitief afgerond. Het klinkt laat, maar Nederland was toen het tweede land ter wereld dat dit proces volledig had geautomatiseerd. Het eerste land dat dit deed, was Zwitserland.
Digitalisering vanaf de jaren tachtig
Pas vanaf de jaren tachtig raakte de technologie opnieuw in een stroomversnelling, voornamelijk door de opkomst van de mobiele telefonie. Het zorgde ervoor dat consumenten niet langer alleen konden bellen vanaf een plek die met een fysieke telefoonkabel aan de telefooncentrale was verbonden. Vanaf dat moment maakte men dan ook een onderscheid tussen het vaste en het mobiele netwerk.
De vaste lijn bleef bestaan, maar de elektromechanische schakelaar werd vervangen door een computergestuurd systeem. En de draaiende kiesschijf werd een set van drukknoppen. Ook achter de schermen wijzigde er het een en ander. De analoge signalen werden bijvoorbeeld digitaal, waardoor er meer interlokale verbindingen konden plaatsvinden en er minder kwaliteitsverlies optrad.
Veranderingen vanaf de jaren negentig
Er ontstonden uiteindelijk nieuwe mogelijkheden voor consumenten. Internetten is daar een voorbeeld van. Aanvankelijk deed men dat met een inbelverbinding. Hierbij werd er ingebeld op een telefoonnummer en kon men tijdens het internetten de telefoon niet gebruiken. In de tweede helft van de jaren negentig gebeurde het inbellen steeds vaker. Meestal was daarvoor een abonnement nodig en de kosten waren niet alleen afhankelijk van de provider, maar ook van het tijdstip en de dag. Internetten was daardoor goedkoper in de avond en in het weekend. In 1996 legde Het Klokhuis al uit hoe je even een bericht stuurt naar Amerika om te vragen of flippo’s er ook zo populair zijn. Revolutionair was het.
Vanaf de millenniumwende gebruikte men steeds vaker alternatieven voor het inbellen. Er waren dan ook steeds minder dorpen zonder een coaxkabel. Onder andere voor de kerkdienst, waarbij men kan inbellen om de kerkdienst te beluisteren, wordt het inbellen nog steeds toegepast.